LIMBURGS OUDSTE SCHUTTER NEGENTIG



`Opa´ Sjeng Alleleyn wordt vandaag 90. Al 40 jaar is hij de laatste man van het eerste zestal van schutterij ‚St.-Paulus’ uit Vaals. Bovendien is hij 25 jaar schietmeester en bestuurslid. Van zeven tot half negen biedt de schutterij Sjeng Alleleijn daarom een receptie aan in het verenigingslokaal aan de Koperstraat.

In de Leenheerstraat, temidden van de buikige bokalen die hij veroverde, trekt de jarige jubilaris behaaglijk aan een si-gaar die hij slechts optilt om te kunnen lachen. Lachen is de beste remedie tegen ouderdomskwalen, vindt Sjeng die al geruime tijd met reuma tobt. „Een paar jaar geleden was het zo erg dat ik niet meer kon brommen. Versleten kraam, zei de specialist. Een heildokter in Luik hield een kwartier lang zijn hand op de pijnlijke plek en zie ik loop en rij weer“. Sjeng rijdt nu snorfiets. „Hoef ik die verrekte helm niet op te zetten“. Zijn favoriete hoofddeksel is de jagershoed van de schutterij. Deze is getooid met het haar van een ree en de veer van een fazantehen. Groen is ook de uniformjas die met hoge onderscheidingen is opgesmukt. Wit zijn de handschoenen, zwart de kravatte en de broek. De broek is al decennialang een probleem in de kostumering van Sjeng Alleleyn. „Maat 56 past me uitstekend. Maar de broek is te eng“. Sjeng weegt volgens zijn zeggen „maar 80 kilo“. Wie zijn Bourgondisch buikwerk aanschouwt is geneigd zich af te vragen, op zijn weegschaal niet moet worden herijkt. Hij begint de dag nog altijd met een pan spek met eieren. Minder talrijk zijn de `koppeltjes´ – een glas bier met een jonge klare – die hij tot zich neemt. „Maar vroeger! Mijn lieve man! Twintig koppeltjes op een schuttefeest was maar heel normaal“.

Bij het derde kleine pils komen jeugdherinneringen los. Die jeugd speelde zich af in Crapoel – een buurtschap tussen Gulpen en Slenaken, waar Sjeng op 10 maart 1990 werd geboren. Hij was de negende in de rij; hij had vier broers en vier zussen boven zich. Een kostwinning op de ouderlijke boerderij zat er niet in. Sjeng werd daarom bakkersknecht in Teuven, even over de Nederlands-Belgische grens. „In 1914 zag ik de eerste Duitsers komen. Mijn lieve jong! Wat zagen die er uit. Bohhh! Daar ging je voet voor. Boven hem cirkelde een vlieger. Nog geen drie uur later vlogen de pannen van het dak. Mijn zuster heeft me daarom naar heem gehaald“.

Paardeknecht
In 1917 werd Sjeng Alleleyn tweede paardeknecht bij burgemeester Hubert Houbiers van Simpelveld. Diens zoon Jac was eerste paardeknecht. Sjeng sliep ‚op de vrij’ die toegang tot de paardestal gaf. Na een jaar promoveerde hij tot eerste paardeknecht op Geleenhof in Heerlen. „Daar boerden Guust en Maike Rouwette. Zij hadden 12 werkende paarden. Ook stond op Geleenhof de dekhengst van de Hengstenassociatie Heerlen. Max was zijn naam. Hoe hij met zijn achternaam heette, weet ik niet meer. Max was één meter groter dan ik. Rouwette had schrik van hem. Schuimbekkend kwam hij op de boer af. Ik pakte hem zo om de kop. Hij was dol op me. Hij likte mijn handen. Dat kwam omdat ik hem suikerklontjes gaf. Een oude voerman had me dat recept aan de hand gedaan. Ik had het de boer niet aan zijn neus gehangen. Daarom kwamen ze me altijd halen als een merrie moest worden gedekt. Om de viertien dagen moest Max in de Geleenstraat in Heerlen worden voorgevoerd. Konden de leden van de hengstenassociatie zien dat hij in goede conditie verkeerde. Een dekking kostte f. 75,-. Dat was veel geld in die tijd. Maar Max was ook f. 5.400,- waard“. In 1920 werd Sjeng Alleleyn voerman bij de weduwe Cloot in de Geerstraat in Heerlen. „Ik kon er f. 65,- per maand verdienen plus kost en inwoon. Aan twee paarden kwam ik tekort, als ik ´s winters De Heek op moest – een berg tussen Klimmen en Valkenburg.


ca 1916: Sjeng Alleleijn met zijn kar in Maastricht

Om de twee meter moest je stoppen om de sneeuw van de hoeven te slaan. Ik huurde daarom een voorspan in. ´s Zomers had ik geen omkijken naar de paarden. Ik legde me achter de bok onder een deken en werd in Valkenburg pas wakker. De paarden wisten dat ik bij Vaessen, een cafeetje net voor de spoorwegovergang, altijd een tas koffie dronk. Kregen zij de boterhammen die de weduwe Cloot voor mij had gesmeerd. Ik kreeg voldoende te eten in het cafeetje in Wijck, waar ik de goederen voor de winkeliers in Heerlen en de omliggende dorpen moest halen. Het varieerde van suiker en zout tot sigaren en sigaretten. Zo’n 6.500 kilo kon op de wagen“.

Stoker
Toen de weduwe Cloot hertrouwde, werd Sjeng stoker in het ketelhuis op de Staatsmijn Wilhelmina. „Mijn lieve jong, wat heb ik die eerste tijd moeten afzien. Er waren daar zeven ketels die het elektrisch moesten maken. We stonden er met 14 man. Met een klein schopje kiepten we de natte Schlamm op de vuren. Het was de slechtste Schlamm die er was. De goede werd verkocht. Door de gloed waren de schopstelen gloeiend heet. Je viel kilo’s af. Van mijn dikke kop bleef dan ook weinig over“. Dat veranderde toen Sjeng Alleleyn op de kermis in Vaals Sophia Kamps had leren kennen, de dochter van een huis- en decoratieschilder. „Sophia had gelijk. Het was ongezond werken in dat ketelhuis. Je kreeg er geen lucht“. Na zijn trouw eind 1924 stapte Sjeng Alleleyn daarom in d bouwvak. „Bij aannemer De Graat op Heerlerbaan was ik handlanger, bij Olberds aan de Schaesbergerweg in Heerlen metselaar, speciaal belast met het herstel van mijnschade. Ik deed het graag, maar door de crisis kwam ik op wachtdienst te staan“. Met het oog op gezinsuitbreiding – negen jaar na dochter Trees kondigde zoon Hubert zich aan - ging Sjeng takken bossen voor Harrie van Loo uit Gulpen die zelfs werk in Belgische Kempen aannam. „Met die takkenbossen werden gangen in de mijnen opgevuld“, aldus Sjeng Alleleyn die een nieuwe Hofnar soldaat maakt“. „Als je de takken zelf moest kappen, kreeg je 2 cent per bos, in het andere geval slechts anderhalve cent. De takkenbossen moesten een meter lang en vijfenzestig centimeter dik zijn. IJzerdraden trok ik met de blote hand door. Het deed me niks. Met 250 tot 260 bossen per dag was een goede boterham te verdienen.

Glazenwasser
Toch ging Sjeng Alleleyn gretig in op het aanbod van Teun Klözer, een bevriend glazenwasser uit Aken, die in 1940 onder de wapenen was geroepen. „Een oud mannetje leerde me het vak. Na veertien dagen had ik al mijn volle loon. In het begin kneep ik ´m toch wel op die lange ladders. Nu is het kinderwerk. Maar toen waren er geen leuningen aan. Ook waren de ladders veel zwaarder; vooral de larksen ladders. In het gesjouw van venster naar venster ging meer tijd zitten dan in het wassen zelf. Er kwam geen zeep aan te pas. Vrouwen snapten er niets van. Met drie of vier keer wassen krijgen wij de vensters niet zo zuiver als jij in één keer, zeiden ze. Toch gebruikte ik enkel zeemleren lappen. Wel grote en van eerste kwaliteit. Het geheim zat hem echter in de Polierlap ie ik op zak had en de dames niet liet zien. Deze was gemaakt van een extra fijne stof. Het voorkwam strepen. Werken in Aken was tijdens de oorlog niet zonder gevaar. „Herhaaldelijk werd de stad gebombardeerd. In het begin dook je de kelder in. Maar het had geen doel. Als er een bom op je huis viel, bleef je toch kapot. Bij een bombardement bleven mijn vrouw en ik daarom gewoon in bed liggen. Ofwel gingen we naar buiten om het vuurwerk te zien. We hebben veel geluk gehad“. Naarmate de Geallieerden naderden, nam ook in en rond Vaals het verplichte spitwerk toe. „Herhaaldelijk moesten we voor Amerikaanse vliegtuigen in dekking. Ongeveer een maand was Vaals niemandsland“. Bevrijd ging Sjeng Alleleyn bij een wolfabriek in Verviers werken. „Overdag werkten er de vrouwen en ´s nachts de mannen. Het viel niet mee om week-in, week-uit nacht-dienst te moeten draaien. De ellende was dat ik overdag niet kon slapen. Toch heb ik het tot 1950 volgehouden. Toen kon ik het glazenwassersbedrijf van Math Frijns overnemen. Zodra het licht was, stond ik op de ladder. Winkeliers wilden dat de ven-sters schoon waren, als de klanten kwamen“. Op zoon Hub kon Sjeng niet terugvallen. Hij had last van hoogtevrees en daalde daarom af in een Belgische mijn. Tot zijn 65-ste heeft Sjeng de zaak dan ook alleen gerund. Gepensioneerd kon hij zich geheel aan zijn hobby’s wijden – schieten en kaarten, jagen en vissen.

Schutter
Zijn liefde voor de jacht dateert reeds van zijn prilste jeugd. „Ik was twaalf, toen ik mijn eerste haas schoot. Maar zet dat maar niet in de krant. Wat moeten de jagers wel niet denken? Ook richtte ik met Mathieu Didden, Jan Koulen en Jozef Loozen een schietclubje op. Ik was zestien, toen ik in Bocholtz met flobert Limburgs kampioen werd. Op de terugweg hebben we maar weinig café’s overgeslagen. In een café in Nyswiller ontdekte een vriend, die met de motor was, dat hij noonk Jozef was verloren“. Broer Hubert recruteerde Sjeng voor de schutterij van Moresnet in het Duitssprekende deel van België, Hubert Zinken voor de schutterij van Gulpen. Met de gebroeders Johan en Jozef Kunkels richtte Sjeng Alleleyn in Vaals de eerste windbuksclub op. „Het liefste schoot ik met de zware buks. Maar of het nu de zware buks was, de windbuks of de flobert: wie mij wilde verslaan, moest vroeg opstaan en van goede huishouding zijn“. Toen de schutterij van Moresnet begon te kwakkelen, werd Sjeng lid van de schutterij van Gemmenich, de Belgische buurgemeente van Vaals, waar hij keizer werd. „In België wordt niet op de vogel geschoten. Daar moet je punten schieten om koning te kunnen worden. Drie keer achter elkaar lukte me dat. Dus werd ik keizer“. Ook de schutterij van Gulpen verloor zijn schietmeester. Sjeng Alleleyn werd na de oorlog lid van de schutterij van Vaals, waar hij behalve laatste man in het eerste zestal, tamboer-majoor van de drumband werd. De transfer was niet alleen te herleiden tot „het gesjouw met de zware buks van Vaals naar Gulpen, „maar ook tot de verplich-tingen tegenover Vaalsenaren, van wie Sjeng de jacht pachtte. Als jachtheer kwam hij ook in contact met de beheerder van het kasteel van Lemiers. Toen deze zijn einde voelde naderen, beval hij Sjeng Alleleyn bij de directeur van de Radiumfabriek in Maastricht als zijn opvolger aan.

Kasteelheer
Zo kwam het dat Sjeng Alleleyn op zijn 65-ste kasteelheer werd. „Zestien jaar heb ik er als God de Vader in Frankrijk geleefd. Ik deed wat ik wou. Ik liet de beek door de grachten stromen en zette elk jaar voor zo’n f. 100,- forel uit. Forel uit stilstaand water is lang niet zo lekker als forel uit stromend water. Wellicht had ik nog op het kasteel gezeten, als de directeur van de Radiumfabriek het niet had verkocht. Met de nieuwe eigenaar – een internist uit Sittard – kwam ik niet overweg“. De diamanten bruiloft werd dan ook niet meer op het kasteel, maar in een huurhuis aan de Rijksweg in Lemiers gevierd. Aan de kerk presenteerden de schutters van Vaals het geweer, toen Sjeng met Sophia in de rolstoel naar buiten kwam. Ondanks die handicap sloeg Sophia geen schuttersfeest over. Ze was en bleef de `oma´ van de schutterij. Vorig jaar werd ze met schutterseer begraven. Ze was 87. Daardoor moet ‚opa’ nu zelf zijn potje koken. Het is hem toevertrouwd. „Daar lik je de vingers bij af“, complimenteerde de poetsvrouw hem, nadat ze van Sjeng’s hazepeper had geproefd. Ik schiet de hazen zelf, maak ze schoon en doe ze in stukken in de diepvries. Ontdooid worden de bouten eerst gekookt. Het vlees moet van het bot vallen. Van Croma, een scheut essig en een lepel zeem, een gesnipperd uitje, een paar laurierbladen en kruid-nagelen maak ik een saus, waarin het vlees wordt gebraden“. In een ander vertrek giet Sjeng Alleleyn de kogels voor de schutterij. „Ik heb er weer 4.500 klaar. Ik denk wel dat we daarmee toekomen. Maar wordt er goed geschoten, dan kom ik aan het bijmaken“. Nog altijd is Sjeng Alleleyn de laatste man van het eerste zestal. „De druk doet me niks. Wel maak ik me zorgen om mijn ogen. Een scherpere bril heeft de oogspecialist niet meer. Ik moet ermee vaardig zien te komen. Ik zou het erg vinden, als ik niet meer zou kunnen schieten. Godmiljaar!“. Burgemeester Damen van Vaals onderscheidt Sjeng Alleleyn met koninklijk zilver; op zaterdag 10 maart 1990, precies op de dag van zijn 90-ste verjaardag, krijgt hij de eremedaille in zilver van de Orde van Oranje-Nassau.